Bij ons in de Jordaan
BIJ ONS IN DE JORDAAN
Ver buiten het rumoer van het dagelijks leven slijt ik mijn levensavond met herinneringen aan vroegere jaren. In mijn werkkamertje deed ik de radio aan en daar hoorde ik een medley van liedjes die over de bekendste volksbuurt van Nederland gingen. Toen kwam bij mij de gedachte boven hoe komen ze op die naam JORDAAN en besloot het uit te zoeken. Al snel kwamen mijn gedachten op Arie Snel, een stukadoor/metselaar die in vroegere jaren bij ons de keuken en badkamer opgeknapt had. Arie, een rasechte Jordanees, woonde toen in de Willemsstraat. Na afloop van die klus bij ons zei hij: ‘Ik von het harstikke fijn bij jullie te werken en meneer heb ik op m’n vriendenlijssie gezet om te vrage of ie een pilsie met me wil drinken bij café Nol in de Westerstraat’. Dat hebben we toen gedaan en wat mij opviel dat hij haast iedereen kende en in sappig Jordanees en met veel humor zijn verhalen wist te vertellen. Ik vroeg me af of hij nog zou leven. Hij moet ook al dik in de zeventig zijn want ik denk aan ruim veertig jaar geleden. Na wat navragen kreeg ik zijn telefoon nummer te pakken en belde vol verwachting op. ‘Hallo met Arie’ klonk het duidelijk. ‘Dag, met Wim van ’t Zonnetje op de Haarlemmerdijk’. Even was het stil: ‘O, verrek Ome koffiebaas, u bint ’t zelf, tis haast niet te geloven. ‘Ik stond laatst nog aan je te denken en bij de slager hoorde ik van Truusie Bleekman dat uwes in de Pijp woont vlakbij de Amstel, is dat nog zo?’ ‘Ja, ik woon naast het AMSTELhuis wat vroeger Tabitha genoemd werd.’ Daar woon ik nou al 17 jaar in het Willibrorduscomplex.’ ‘ O!! , riep Arie daar bin ik wel eens geweest om een badkamer te witte, fijn om te wete waar je zit want daar ken ik ook met me bootje komme as we mekaar weer eens willen zien.’ ‘Ja, daar bel ik juist voor, kunnen we elkaar ontmoeten, want ik wil je vragen iets over de Jordaan te vertellen’. ‘Dat ken wel zo weze maar niet bij mij want ik bin gescheide en woon op een ouwe schuit in de haven en daar is ut moeilijk om te komme.’ We spraken af dat Arie met zijn bootje de volgende dag rond twaalf uur zou komen om een plaatsje naast de Amstelbrug te zoeken en of ik er dan kon staan om hem op te halen. Zo is het ook gegaan en met koffie en broodjes begon ons gesprek over de Jordaan en de Willemsstraat.
Arie begon zijn verhaal met: ‘ as kleine jonge
hoorde ik het meeste van mijn opa die op mij passen most omdat m’n ouwelui vaak besopen waren of in de kroeg saaten. ‘T was gewoon een kolere bende bij ons tuis.’ Ik vroeg: ‘ wat was het beroep van je vader?’ ’ Nou die viste afval uit de grachten en probeerde de bruikbare spullen op de Noordermarkt te verpatse en soms hielp ie een groenteboer, maar die betaalde hem in de kroeg en dan kwam ie weer zonder cente lazarus tuis’. ‘En werkte je moeder ook?’ ‘Ja, die werkte als dienstbode bij een rijke kerel op de Herengracht , hij was wijnhandelaar en duivenmelker, zij hielp hem ook met het schoonmaken van de duivenhokken ook zij kwam vaak bezope tuis om dat ze met die kerel wijn had zitte te suipe. Opa was heel anders, hij was beroepsmilitair in de eerste wereldoorlog geweest, toen met pensioen en daarna gaf hij les op de ambachtsschool waar ik ook vier jaar op gezeten heb. Bij hem heb ik mijn vak geleerd en hij wilde ook dat ik goed Nederlands sprak en niet plat Amsterdams. Dat is niet gelukt, ik praat nog steeds zoals ik ben. Het schrijven gaat me beteraf want dat heb ik op de avond Mulo geleerd. Dus hier volgt hetgeen mijn opa mij verteld heeft.
‘Wacht even Arie, zei ik, ik pak m’n opschrijfboekje om aantekeningen te maken’. En hier volgt wat Arie vertelde:
Nou opa zei dat er in de 17e eeuw een grote stadsuitbreiding moest komen en daar waren arbeiders voor nodig. Die zijn gekomen in groten getalen uit Spanje, Portugal, Duitsland en België. De grootste groep echter waren Fransen die als metselaar, timmerman, grondwerker of sjouwer aan de grachtengordel en de Jordaan werkten. Die Fransen brachten hun taal en familienamen mee die nog steeds gehoord worden. Denk aan Jourdan, Lemaire of Lion. Ook het Franse woord Jardin (tuin) is gebleven. En met al die bloemen en bomen in de tuin zijn ook de straatnamen ontstaan, zoals bijvoorbeeld de Tuinstraat, de Boomstraat, de Goudbloemstraat de Rozengracht. Om al die arbeiders een plek te bieden werd ook de Jordaan gebouwd. Al snel raakte het overbevolkt met gezinnen die soms uit meer dan zes kinderen bestonden die in een ėėn kamerappartement van 20 vierkante meter leefden. Het waren houten krotten met vuile trappen en donkere portalen die nat, tochtig en vies waren vol ratten en ander ongedierte. Dit alles had tot gevolg dat er vreselijke ziektes uitbraken , zoals Tuberculose, Tyfus, Pest en Cholera. In de stegen en gangen waar de mensen in achterhuizen, kelders, kamertjes en op zolder woonde was het sterftecijfer erg hoog. Er moest wat gebeuren vond het gemeentebestuur.
‘Ho Arie, voor je verder gaat met al die ellende te vertellen drinken we eerst nog een kop koffie en om de boel op te fleuren zet ik een bandje op met Jonny Jordaan liedjes wat ook over een afgekeurde woning in de Jordaan en de Willemsstraat gaat’. Gezamenlijk zongen we mee. Ik woon op een woning, men noemt het een krot …….
Arie riep verrukt: ‘dat klonk lekker, ik blijf het zeggen : ‘Geef mij maar Amsterdam’. Hij snoot zijn neus en zong ‘ want in Mokkum ben ik rijk en gelukkig te gelijk’ en hij zong verder ‘Op de Willemstraat ben ik geboren. De Willemstraat is me fatsoen’……toen volgde er een enorme niesbui in Arie’s zakdoek en hij zei: ‘ ik ken beter lullen dan zingen’.
Deppend met zijn zakdoek vertelde hij verder en ik pakte m’n bloknote en pen weer op: ‘ De Willemstraat heette vroeger Goudbloemsgracht en werd ook Franse Pad genoemd. Het was een stinkende sloot die ze toen gedempt hebben. Op die gedempte sloot kwamen steegjes uit die nog geen meter breed waren. In de twintigste eeuw werden er panden met 4-etages gebouwd op de plaatsen waar vroeger de krotten stonden die het leven van de arbeiders die daar woonde zo schrijnend, erbarmelijk en armoedig hadden gemaakt. Toen eenmaal die panden er stonden is ook de naam Franse Pad veranderd en is het Willemsstraat gaan heetten dit was na het overlijden van koning Willem de Eerste en zijn kleinzoon Willem de Derde die toen aan de macht was. Er woonde veel Oranje koningsgezinde mensen in de straat. Koning Willem de Derde en koningin Wilhelmina reden altijd bij hun bezoeken aan Amsterdam met hun rijtuig door de Willemsstraat. Er was zelfs een vergaderzaal van de Oranje vriendenkring en daar werd het besluit genomen om namens de inwoners van Amsterdam ter gelegenheid van de inhuldiging van Koningin Wilhelmina haar een Gouden koets te schenken. De Willemsstraat is gelegen tussen de Brouwersgracht en Lijnbaansgracht dan volgt de ophaalbrug en daar heet het Nieuwe Willemsstraat tot aan de Marnixstraat. Evenwijdig aan de straat loopt de Goudbloemstraat, de Eerste, Tweede en Derde Goudbloemstaat zijn zijstraten. In de Palmstraat was de kleuterschool en op de Palmgracht de lagere school.
De Noordermarkt was bekend als de vogeltjesmarkt en was het trefpunt van de Jordaan en is daardoor de bekendste volksbuurt van Nederland geworden met een eigentaal en vele beroemdheden uit het heden en verleden die daar woonden of werkten. Denk aan Meindert Hobbema de kunstschilder die zijn atelier deelde met Jozef Israëls en andere kunstenaars. Ook Rembrandt van Rijn heeft gewoond in de Jordaan, samen met zijn huisvrouw Hendrikje Stoffels woonde hij in een huisje op de Rozengracht en gaf schilderles op een zolder van een pakhuis aan de Bloemgracht. Zo kunnen we eindeloos doorgaan, maar zeker is dat de Jordaan bekendheid heeft gekregen door de vele zangers en zangeressen die er zijn opgegroeid. Van een paar wil ik hun artiestennaam noemen: Johnny Jordaan, Tante Leen, Willy en Willeke Alberty, Manke Nelis, Zwarte Riek, René Froger en Danny de Munk. Er is veel veranderd in de Jordaan maar de sfeer, humor en verbondenheid zijn gebleven. Vandaag de dag is het een hippe buurt waar de Upperclass graag komt, zich vestigt en er voor zorgt dat de duivenmelkers plaats maken voor de huizenmelkers’ zei Arie met een grijns op zijn bakkes.
Hij stond op gaf mij een hand en zei: ‘ga je er een stukkie over schrijfe? Met een foto ofzo?
Want bij een praatje hoort ook een plaatje’.
Ik dacht even na en zei: ’ik doe er een tekening bij van een groenteboer op de Noordermarkt’.