Komen en gaan
KOMEN EN GAAN.
Langzaam valt de avondschemering over Kabouterdorp Weltevree. Joost was op verzoek van kabouter Baardje op bezoek gekomen om een glaasje te drinken en enkele zaken te bespreken. ‘Zullen we laat in de avond naar de overtrekkende vogels gaan kijken?’ vroeg Baardje.
‘Dat lijkt me een goed plan, want de tureluurs, grutto’s, ganzen en eenden maken zich al klaar voor hun reis naar het Zuiden.’ ‘Ja je kunt het ook zien bij de kieften en spreeuwen die hebben dezelfde plannen.’ ‘De ooievaars zijn al weg, ook die gene die Xaviertje heeft afgeleverd is vorige week al vertrokken.’ De butler zat er tot nu toe ontspannen bij, tot de huisbel klingelde. ‘Ik ga even kijken wie er is.’ Voorzichtig opende hij de deur en zag zes kabouters die daar stonden met knuppels en een vangnet.
‘Wat is hier de bedoeling van?’ vroeg hij.
‘Wij komen vragen of koning Baardje het goed vind dat wij de bunzing gaan vangen die geregeld bij de kippen en eendenhokken eieren weg haalt.’ Joost ging naar boven, vertelde het verhaal en Baardje gaf gelijk toestemming en zei:
‘Die dief moet gepakt worden en voor straf enige maanden opgesloten.’ Na die mededeling gingen de kabouter speur neuzen op jacht. Joost bracht de lege glaasjes naar de keuken en kwam terug met een cape en een nacht verrekijker.
Baardje werd in de cape geholpen en klaar was Kees. Nou Kees was inderdaad klaar, hij had wel zin in een uitstapje en keek verlangend naar zijn baasje. Zo liepen ze op die donkere avond in afwachting wat ze te zien en te horen zouden krijgen. Het eerste wat ze zagen en vooral hoorden, waren ganzen van verschillende soorten, die in V formatie hun vlucht aan het beoefenen waren. Er kwam een groep eenden, een zwerm meeuwen en andere overtrekkende vogels voorbij.
Opeens riep Joost:
‘Daar zijn ze, de zigeuners van de vogelwereld!’ en ja hoor, de lucht zag zwart van golvende zwermen spreeuwen.
Ze vlogen hun rondjes en lieten zich even later pardoes vallen in ’t riet en toen leek het of er ruzie was, fladderen, krijsen, roddelen, duwen en verzitten was het gevolg. Toen werd het stil. Kabouter Baardje zat naast Joost op een plaid en Kees was er bij komen liggen. Er klonken vier slagen van een kerk klok in de verte.
‘Is het al zo laat?’ ‘Ja we gaan zo op huis aan, maar eerst wil ik u vertellen waar ik aan zat te denken.’ Vanmiddag reed ik door Hoofddorp en zag een beeld van Dik Trom, dat bijzondere kind, weet u wel?’