Plaagdieren

 

Langzaam maar zeker kwam ook het voorjaar in Landsmeer op gang. Ik was bezig met de groene mossen en de korstmossen op de grillige boomstammen die achter op het erf  lagen. Plotseling zag ik een vreemd angstaanjagend insect . Het leek een grote kever met enorme voelsprieten. Snel liep ik naar het hooischuurtje waar een paar lege jampotjes stonden . Met potje en een plamuurmes kwam ik weer bij de plek des onheils en frommelde het diertje er in. Nel stond in de bijkeuken en vroeg wat heb je daar in dat potje?’ ‘Ongedierte wat ik nog nooit heb gezien, weet jij misschien wat voor beest dit is ?’

‘O, getverderie ga er mee naar buiten alsjeblieft’.

Na een grondige inspectie wist zij het ook niet. ‘Dat moet je aan Trijntje buur vragen’. Je bedoelt die oude dame in dat houten vissers huisje hier verderop.’ ‘Ja, die weet heel veel en ze zal het leuk vinden als je komt.’ ‘Ik weet dat ze vroeger bij een ecoloog heeft gewerkt en dat haar kennis en interesses in insecten daar is ontstaan.’

Nel zei: ‘ik bel haar wel even of het schikt dat je komt’. Even later was ik op weg naar buurvrouw Trijntje, liep haar tuin door en zag een koperen scheepsbel bij de voordeur, maar bellen hoefde niet want er werd een gordijntje opzij geschoven en de oude dame riep dat ik door de achterdeur naar binnen moest komen. Via het klompenhok en de keuken stapte ik de kamer binnen waar een salontafel stond vol met kranten, tijdschriften, asbakken, Cabellero sigaretten, glazen en een wijnfles. Verder waren er twee enorme leunstoelen die uitnodigend voor de kachel stonden. Na een vriendelijke kennismaking liet ik haar mijn jampot met diertje zien. Zij knipperde met haar ogen, zette een brilletje op en riep:

 

 

 ‘O, dit is uniek, dit is DE GROTE GROENE SABELSPRINKHAAN het is een vrouwtje, dat kan je zien aan haar indrukwekkende legboor waarmee ze haar eitjes in de grond aflegt. Een mannetjes sprinkhaan heeft twee kleine uitsteeksels aan zijn achterlijf hij kan enorm sjirpen, dat doet hij van de middag tot diep in de nacht. ‘Hoe maakt hij dat geluid?’ ‘Door de vleugels langs elkaar te wrijven produceren zij een geluid wat wel tot 100 meter ver te horen is.’ Ik bedankte haar voor de uitleg en wilde opstaan, maar zij riep :’ Nee, eerst  drinken we nog een wijntje, roken een sigaretje en misschien heb je nog meer vragen.’ Verbaast  keek ik naar de negentig jarige vrouw met haar lange gestalte en dacht , een wijntje hoort bij Trijntje en zei:’ Graag mevrouw en ik heb nog heel wat te vragen als u het niet erg vind’. ‘Nee integendeel, ik vind het juist leuk’ was haar antwoord. ‘Kom maar op met je vragen.’ ‘Nou , waar zal ik beginnen, als ik hier in Landsmeer in de tuin of huis bezig ben kom je allerlei ongedierte tegen.’ Dan hoor ik Nel roepen die rottige muggen of zilvervisjes en ook vaak O, daar zit weer zo’n enge spin en de kakkerlakken in het schuurtje was ook een ramp en in de tuin die vervelende naaktslakken. Alles is bah vies eng en vervelend behalve de vlinders en de lieveheersbeestjes. ‘Luister, alle insecten dus ook de spin zijn de grootste en nuttigste opruimers van de wereld. Zonder insecten is het leven niet mogelijk. Ze zijn allemaal nuttig maar ook vaak hinderlijk. Ik zal er een aantal noemen, zo hebben we de wandluis, een bloedzuigende parasiet, de kakkerlak en krekel die zich thuis voelen bij voedsel en afval je moet dan erg oppassen voor besmettingsgevaar. Dan hebben we nog een aantal hinderlijke diertjes zoals  de tapijtkever, spek- en broodkever, meubelkever, de meeltor en ga zo maar door. Ook vervelend is de kamervlieg die tyfus, dysenterie en cholera kan verspreiden. Dan is er nog de bromvlieg die gevaar brengt om dat ze bij voorkeur haar eieren legt in vlees of gehakt. En het fruitvliegje die leeft van rijp of rottend fruit. Dan hebben we nog die vervelende plagende muggen die ook gevaarlijke ziekten kunnen overbrengen was mijn inbreng’. Trijn schonk nog een glaasje in en vroeg wil je nog meer  horen?’ ‘Graag lieve mevrouw, u verteld goed en ik vind het reuze interessant’.  Na een proost zei ze: ‘er is zo veel dat ik haast niet meer weet hoe verder te gaan’. Diep nadenkend draaide ze ondertussen een Shaggy en zei met een lachje, ‘die was ik nog vergeten.’ ‘Wie was u vergeten?’ ‘Nou de tabakskever en wat hier in de balken zit die nare boktorren. Die verpulveren het hele zooitje in het klompenhok. Nu kom ik bij de horzel, en hoornaar, dat zijn grote wespen. Maar ook een gewone wesp kan gemeen stekend aanwezig zijn.’ Een mierenplaag, die komt ook vaak voor, vooral de Faraomieren die bouwen hun nesten op plaatsen waar ze haast niet bereikbaar zijn, onder vloeren, achter plinten of plafonds zodat bestrijden en uitroeien een haast onmogelijke klus is. ‘Ja en hoe heten dan die beestjes in het bos of in de tuin ook alweer?’ ‘Je bedoelt een teek. Dat zijn bloedzuigers die zich vastbijten in de huid en de ziekte van Lyme kunnen overbrengen. Er is nog zo’n rakker, de eikenprocessierups daarvan zijn de brandharen gevaarlijk en kunnen makkelijk onze huid binnendringen en irritaties op ogen en luchtwegen veroorzaken.’ Dan ga ik nu verder met de kleine insecten die ons in huis het knap lastig kunnen maken. Eerst de Motten: er zijn voedselmotten zoals de meel-, vrucht- en cacaomot, dan de textielmotten zoals de tapijtmot, de bontmot en de motten Charlotte en Bas, die in de ouwe jas van Dorus ( Tom Manders ) woonde. Ze keek mij olijk aan  en   zei: ‘ dit is als grapje bedoeld.’ Dan het luizen leven: er zijn wandluizen die zie je niet overdag maar ‘s nachts  komen ze tevoorschijn om bloed te zuigen.

Dan hebben we de bekende hoofdluis, een klein plat vleugelloos insect dat veel jeuk veroorzaakt dan zijn er nog de blad- en plantenluizen en de boekenluizen die zich voeden met schimmels op vochtige materialen. En nu het vreselijkste ondier wat er bestaat onder de bloedzuigende parasieten, dat zijn de VLOOIEN. Een vrouwtjes vlo moet eerst bloed gezogen hebben voor dat ze eitjes kan leggen in de vacht van een hond, kat of rat. Die eitjes rollen uiteindelijk uit de vacht en komen in huis terecht. Na enige dagen komen uit de eitjes larven van een paar mm lang en zo dun als een haar. Na een paar weken verpoppen de larven en door trillingen komt uit de pop een volgroeide vlo.  Bij sommige huisdieren bezitters kan dat in de warme zomermaanden tot een verschrikkelijke vlooien –explosie lijden . ‘Heeft u ook huisdieren?’ ‘Nee niet meer, maar vroeger wel. Ik was dol op katten. Het enige wat ik nu nog heb is een paar sier duiven. Kom, dan gaan we even naar buiten en laat ik je mijn duiventil zien en geven gelijk de sprinkhaan haar vrijheid terug. Trijntje sloeg een sjaal om en we gingen door het klompenhok naar buiten. Onder een parasol stond een bankje en bevelend klonk het  ‘ga daar maar even zitten’. Zij rommelde wat in een schuurtje en kwam tevoorschijn met een voerbakje ging naast mij zitten en wees naar een stok oude beukenboom met er voor een  ouderwetse duiventil . Nu moet je opletten. ‘Ik doe niet anders’, dorst ik te zeggen.

Ze stond op, begon te schudden met haar voerbakje en vloot als een jonge meid tussen haar tanden. Even later landden er een paar prachtige sierduiven op het platje van de til. Het waren  statige vale duiven met witte vleugels. Enthousiast riep ik: ‘O, wat zijn ze mooi’. Ja, dit zijn  Hollandse Hoogvliegers en doffers, die kunnen geen jonkies krijgen want dat kan ik niet meer aan snap je’. De sprinkhaan hebben wij op een spirea bosje los gelaten. Rond haar huisje lopend liet ze me allerlei bomen en planten zien er stonden twee berkenbomen, een esdoorn, een wilg, een fluweelboompje en een taxus. Aan de slootkant groeide lupines en een groot aantal varens. Ik stond vol bewondering bij die varens te kijken en zei : ‘wat mooi , weet je ook hun naam?’ ‘Ja, daar staat een rijtje wijfjes-varens die heb ik al heel lang en noem ze  daarom mijn olden wieven, ernaast staan drie fel groene struisvarens en de rest zijn allemaal Koningsvarens. Je mag er wel een paar weghalen om bij jullie langs de sloot in de grond  te zetten’. ‘Graag Trijn, ik kom morgen met de kruiwagen ze weghalen’. Opeens riep een stem vanaf de overkant. ‘Wat  benne jullie an ’t doen?’ Er stond een lange magere man, hij had rood haar, grijze snor en baard en was  gekleed in zwarte jas en gele lieslaarzen. In zijn handen hield hij een zeis waar hij op leunde.’ Wij kijken naar de planten ‘riep Trijn. ‘O, ik docht dat uwe ekkers emaait motte worre.’ ‘Is dat uw tuinman?’ ‘Nee, dat is Ome Muus mijn overbuurman. Hij is eenden kweker en Zwanendrifter. ‘Wat is een zwanendrifter?’ Hij mag legaal knobbelzwanen houden ze leewieken en er mee fokken. ‘Wat is leewieken nu weer’, was mijn vraag. Een stukje van de vleugels afknippen zodat ze in het gedeelte blijven waar hij ze uitzet. Ja, een bijzondere man met de spreektaal van oud Landsmeer waarin de G vaak word weggelaten . Hij zegt bij voorbeeld : ‘Je weet nooit wat ik heb edaan  leetek je metien vertelle, ik bin vroeg te bed egaan’.

Zijn buurman in dat linkerhuisje is ook een apart kereltje hem noemen ze Jan de jager.  Hij is en echte jager met een jachtvergunning volgens de Flora- en faunawet is tevens Valkenier en heeft ook een kooikers akte. Hij  maakt ook mooie foto’s van roofvogels en kan er uren over praten en dat doet hij nog weleens bij mij en brengt dan zijn eigen borreltje en sigaartje mee.  Zijn echte achternaam ken ik niet.  Hij  vertelde een keer dat hij zich blij en tevreden voelde als hij met zijn jagersjolletje in de natuur bezig was om bepaalde dieren uit hun lijden te verlossen’. Hij keek me daarbij vergenoegd aan en zei: ‘ Ja, ik voel mij een blij en tevreden mens’.  Sindsdien noem ik mijn buurmannetje: Jantje Wel te Vree.’