Saamhorigheid
Dagen en nachten achterelkaar hoorden en zagen we B 17 bommenwerpers richting Duitsland vliegen. Boven de Gooise heide werden door de Britten chocolade, sigaretten en pamfletten gedropt.We renden er opaf om ook wat te bemachtigen. Op de briefjes stonden kreten van Houdt Vol , het duurt nog maar even en namen van Stalin, Mac Athur, Eisenhouwer, Chuchill en Charles de Coule.Er groeide hoop en verlangen naar vrede. Het was opvallend hoe de saamhorigheid in de buurt toenam. Men deed klusjes voor elkaar, er werden spullen geruild of verkocht, kortom de handel tierde welig. Mijn haar was geknipt door kapper Jansen, tegen betaling van tien aanmaakhoutjes en twee van die kleine krantjes die eens per week bezorgd werden. Krijgt U geen krant in de bus? Ja maar ik gebruik ze als toilet papier zei de kapper.Het van ruilmiddel bestond uit groenezeep die mijn broer en zijn makkers uit een Duitse vrachtwagen hadden gepikt. Dat groepje was uitgegroeid tot een ware dievenbende die probeerde op deze manier de whermacht te saboteren met als doel om de spullen voor de verzetsgroep en volk en vaderland te gebruiken. John vertelde enthousiast dat er een nieuwe jongen bij was gekomen die nergens bang voor was. Zijn vader was aardappelboer en beschikte over paard en wagen, een bakfiets en een bokkenkar. Als het ooit nodig was mochten zij er ook gebruik van maken. Mijn moeder was constant in de weer met haar huishoudboekje en ‘t plakken van rantsoen en toewijsbonnen, dat was een hele klus omdat er vele monden gevoed moesten worden. Extra bonnen kreeg ze via de verzetsbeweging had ik begrepen. Sokken stoppen, kleren verstellen, breien. het hield maar niet op,dan zag ik haar weer achter de naaimachine zitten om voor mij een verjaardags cadeau te maken. Ik was erg beniewd maar moest tot de volgende dag wachten. Het leek een eeuwigheid te duren maar eindelijk was ik jarig. Van pa lag er een pakje met een brief en moeder,broer en zus zongen dat er één jarig was. Van mam kreeg ik een voetenzak die ze van jute gemaakt had. Mijn broer kwam met een zwerfkei en van m’n zus kreeg ik een paar wanten. ‘Maak je het pakje van papa niet open?’ ‘Ja, maar ik kreeg het ineens zo druk.’ Het waren een paar klompen die ik buiten moest aandoen. Wat moet ik met die kei?’ Die leg je op de kachel en als hij warm is doe je hem in je voetenzak en daarna in bed. Nou dat was hartstikke lekker weet ik nog. De winters waren erg koud en de sneeuw bleef soms weken liggen. Ik droeg kleren van voor de oorlog waar mijn broer uitgegroeid was en ook zijn gestopte sokken vielen mij tendeel. De tuin speelde een belangrijke rol, er groeide sla, komkommers, rabarber, boontjes en verschillende koolsoorten en dat was belangrijk om de stampotten voor al die mensen te kunnen maken. Ook hadden we een hazelnootstruik, een appel en perenboom die een heel goede oogst hadden opgebracht, zodat we weer van ruil of betaal middelen voorzien waren. Dat fruit werd op planken in de kelder uitgestald en moest twee maal per week gekeerd worden. Vaak zag ik mijn moeder met Keulse potten en weckflessen in de weer. Op een avond kwam mijn vader naar ons huis en zei:’ ik moet iets met jullie bespreken.’ ‘Jongelui, we moeten mamma een handje te helpen want het wordt echt te veel voor haar. Ik heb een taak verdeling op papier gezet waar iedereen zich aan heeft te houden is dat begrepen?’ ‘Ja pa.’ ‘John verzorgt de kachels, het water in de wasteil en het tillen van zware dingen, Riet helpt met afstoffen en de was en Wimpie met kleedjes kloppen, franjes kammen en als het nodig is, het zeil in de was zetten.’ ‘Wie doet de afwas?’ vroeg mijn zus. ‘Alle drie om de beurt en zonder gezeur.’ ‘Is het duidelijk?’ ‘Ja papa!’ zeiden wij. Gelukkig was Riet weer opgeknapt en zei: ‘het is Maandag, dus wasdag en ik ga aan de gang. Mijn broer vulde ketels met water en zette deze op de kachel ,daarna dat warme water in de wastobbe er ging groene zeep bij en moeder en Riet gingen om de beurt met het wasbord en de mangel aan de gang. Op de salamander kachel stonden ondertussen twee metalen strijkijzers warm te worden. Een buurman, die procuratiehouder op het abottoir was kwam door de achtertuin de keuken binnen en er kwam een ruiltje tot stand. Wij een kilo vlees, en hij een emmertje appels en een pot groene zeep. Ook werd er die dag nog een zak tarwe gescoord. Een uur later stond een SS’er voor de deur, hij droeg een plattepet met een doodskop insigne. Mijn moeder deed de deur open en die kerel vroeg of de dokter thuis was. Mijn moeder zei u bent verkeerd, u moet een straat verderop zijn. Hij bedankte niet en zei alleen ‘Scheisse.’