De huisregels
Koning Baardje nodigde Kees en Roselientje uit om ook aan de tafel te komen zitten en zei tegen Joost. Dat blijven we in het vervolg zo doen, we vormen één gezin en daar horen jij en de dieren ook bij. Mijn aanspreek titel is mijnheer Baardje en t woord Koning gebruik je alleen bij bijzondere gelegenheden. Heb je dit begrepen? Ja mijnheer zei Joost. Ze dronken koffie, ondertussen pakte de butler zijn diplomatentas en haalde er een schrijfmap en vulpen uit. Als u het goed vind wil ik eerst de week met jullie doornemen. Hoe laat willen jullie gewekt worden? Zeven uur, aldus Baardje. Oké. Zondags wordt er gedoucht en schone kleren aangetrokken en maandags verschoon ik het beddengoed en de kleedjes uit de honden en kattenmand en die gaan ook in de wasmachine. Ik heb ook in uw linnenkast gekeken maar kon geen pyjamas vinden.
?xml:namespace>
En Joost nu wil ik nog graag van je weten hoe het toch mogelijk is dat jij nergens geen moeite mee hebt, en of het waar is dat je kan toveren. Hoe weet u dat mijnheer Baardje? Dat wordt hier in het kabouterdorp beweerd. Ik zal het u vertellen. Het is ongeveer twintig jaar geleden gebeurd, ik had een vrije middag
en besloot een bos wandeling te maken.

Daar stond een mooie jonge vrouw in een prachtige witte lange jurk. Dag kabouter Joost, mag ik u wat vragen? Ja dat mag maar hoe ken je mijn naam? Ik kan gedachten lezen en ben een tovervee die ieder helpt die hulp nodig heeft, maar nu heb ik zelf hulp nodig want mij is iets heel ergs overkomen waar ook mijn elfjes mij niet bij kunnen helpen.
?xml:namespace>
?xml:namespace>
Wat is er dan gebeurd? Ze kwam naast kabouter Joost zitten en zei: Ik zal mij eerst even voorstellen, ik heet Suzanne en iederéén kent mij als Suzanne met het toverstafje. Ze begon zachtjes te huilen en keek met traantjes in haar ogen naar het kaboutertje naast haar. Ik vloog vanmorgen over een meertje en toen verloor ik mijn toverstafje, dat viel in het water en er was niemand te vinden die mij helpen kon om het er uit te halen.
Waar is dat meertje? Ze wees in de verte, daar achter die hoge bomen, er is een weggetje en een strandje maar de hazen en konijnen die daar wonen kunnen niet zwemmen en niemand kon mij helpen. We zullen zien zei Joost. Hij krabbelde overeind, Ik kan niet vliegen en moet dus lopen, dan zie ik je straks aan de waterkant. Na een half uur stond
ik voor dat meer dat groter was dan ik mij had voorgesteld. Suzanne zat op me te wachten en was blij met mijn komst. Waar moet ik zoeken, denk je?

?xml:namespace>
Ik dacht bij me zelf dat is een heel eind zwemmen maar ik wilde me niet laten kennen en trok mijn kleren uit. In mijn onderbroekje stapte ik het koude water in en zwom naar de aangewezen plek. Wel acht keer dook ik onder en zocht de hele bodem af. Doodmoe beklom ik het rotsblok om even uit te rusten. Bibberend van kou en inspanning heb ik daar nog even gezeten toen ik opeens tussen twee keien in een spleet het stafje zag schitteren, ik kroop er naar toe en riep verheugd naar Suzanne. Ik heb het!!! Ze kwam aanvliegen nam het stafje in haar handen en gaf mij een kus. Ik ben terug gezwommen, heb mij aangekleed en ben met haar meegegaan naar haar huisje waar een beloning op mij lag te wachten.

?xml:namespace>
?xml:namespace>