Apart volkje!
HET GOOI
Eens per maand bezocht ik wat klanten in het Gooi, altijd een
gezellig ritje. Eerst naar Weesp, dan ‘s-Graveland, Loosdrecht,
Blaricum, Hilversum en vervolgens Laren, waaraan ik veel
herinneringen bewaar. Eerst even naar een klant op de Naarderstraatweg,
een prachtige laan met lindebomen, verder een kort ritje
langs de heidevelden en via ‘t dorp terug. Het was elke keer weer
schitterend, die laantjes, die huisjes, die boerderijtjes met hun
rietendaken, bemoste muren, goed schilderwerk en witte geveltjes.
Zo heeft God het bedoeld dacht ik dan. Ook het boerderijtje stond
er nog waar ik als jongetje elke week bij boer Bart kippevoer ging
halen, telkens een belevenis. Via een landweggetje kwam je bij een
hek met een bord; pas op voor de hond. De eerste keer opende ik
heel voorzichtig het hek en dacht elk moment besprongen te
worden. Tussen wat schapen en ganzen door kwam ik bij een
houtenloods, waaruit een klein hondje mij tegemoet rende en
intussen z’n longen uit z’n lijfje blafte. WODAN kom hier, sak maer
segge, klonk het tegen de mini waakhond. In de deuropening
verscheen een kleine man met een slim vossengezicht.
Hij droeg een zwart petje, Larense kiel, manchesterbroek en klompjes.
Een jaar of vijf en vijftig schatte ik hem toen in die jaren. Hij groette
en sprak, wat blief sak maer segge. Ik kom kippevoer kopen
mijnheer. Hij sprak, dan bint oe an ‘t goeie adres, sak maeer segge.
‘t Was er gezellig rommelig binnen, aan de muur hingen allerlei
landbouw voorwerpen, ook twee lantaarns en een prachtige klok
die ’t nog deed, verder stonden er kruiwagens, jute zakken met
graan en een paar manden met gemalen tarwe en mais. De boer
haalde een potloodje achter z’n oor vandaan en vroeg wat bint foar
hoeders, sak maer segge, Barnevelders, Witte leghoorns,
Wyandotters en wat kriel kipjes. Oei een gemengd bedrief, sak maer
segge, en ik hiet BART, dat is vuer an volgend kear, sak maer
segge. Op een staand balansje woog hij twee maal een pond voer
af, zo das drie en zeventig cent, sak maer segge. Een mens om
nooit te vergeten. Maar weer terzake, er moest nog een bestelling
naar een Hotel aan de Larense grote Brink, waar ik altijd mijn auto
parkeerde, vlak bij de boerenbob, een Jazz café, waar alle groten
der aarde wel eens waren opgetreden. “Het deed mij denken aan ’t
gezellige café Meester op de zeedijk in Amsterdam.”
Wat is het hier ook mooi, met die hoge iepen en zware kastanjes.
Tevreden leverde ik mijn bestelling af, en bedacht om nog even
langs ‘t hertenkamp te gaan met zijn vriendelijke bewaarder. In de
verte was het een geroezemoes van je welste, ik vroeg de man wat
er aan de hand was, dat is de St. Jansprocesie, maar het bijna
afgelopen. Toch nog even kijken. De weg was overspannen met
bloembogen en overal versierd met vaandels en prachtige bloemen.
Er bewoog zich een lange stoet met mensen, die dichter en
dichterbij kwamen. Ik probeerde wat vooraan te komen en dat lukte.
‘t Was heel statig en plechtig, al die rijen mensen met hun mooiste
kleren en opeens ondek ik ook na al die jaren, Bart, net een
plaatje met z’n mooie zwarte pak, wit geschuurde klompjes en vermoedelijk
het zelfde zwarte petje van twintig jaar geleden. Zo, die
moet nu ongeveer vijf en zeventig jaar zijn bedacht ik me. Hij had de
handen gevouwen en passeerde me rakelings en ik hoorde hem
mompelen. Heilige Maria, sak maer segge, Bid voor ons zondaars,
sak maer segge, Na een minuut of vijf reden er allerlei prachtige
koetsen, getrokken door de mooiste paarden in colonne voorbij en
even daarna was het afgelopen en keerden de mensen huiswaarts.
Ik zag Bart met nog wat andere mensen in een huifkar stappen en
even later hoorde je acht paardevoetjes voorbij klepperen. Ik stond
daar als een idioot te zwaaien en heb hem daarna nog even
opgezocht. Dag Bart kent u me nog? Ik vertelde hem dat ik twintig
jaar geleden klant bij hem was, hij bleef midden op ‘t gras veld
staan en wees met z’n stok naar een bankje welke langs een sloot
stond. Laat ons gaon sitte, sak maer segge. Er viel een angstige
stilte, het duurde wel vijf minuten, en toen KWAK, KWAK, KWAK.
Dankbaar voor die onderbreking dacht ik, de Heer is mijn redder,
Kwak, kwak, klonk het weer. Ik zag twee kikkers op elkaar zitten,
KWAK, KWAK, klonk het weer ik zei tegen Bart, wat zouden die nu
tegen elkaar zeggen, weer een stilte van een paar minuten, toen
sprak Bart. Ik sou ‘t nie weten mien jong, sak maer segge Het was
een adembenemend gesprek geweest, Ik stond op drukte Bart de
hand, hij knikte en zei, So, ons heb wear is mooi bie epraet, sak
maer segge.