Schoenen

Bij de onderduikgroep was het een drukte van belang, alle mannen waren bezig met het uitpakken van een enorme partij witte dozen. Sinds een paar dagen moest ik mee om het eten naar de groep te brengen, omdat mijn broer niet thuis gekomen was. Vader en moeder waren erg ongerust, maar ‘t leven ging verder.
 
Moeder had weer een stampot gemaakt, deze keer van kool,aardappelen en uien. Mijn vader had met een nonnetje de afspraak gemaakt dat ze met mij mee zou lopen om de bokkenkar met ‘t eten te begeleiden. Op de kar gingen dan wat broden, boter, vet en een emmer stampot. Dit alles ging via de zijdeur naar binnen. Het nonnetje wist de code om bij de mannen binnen te komen en zei tegen mij: ‘Jij moet het ook leren van je vader, dus let goed op,’ Zij deed de keukenkast open stapte naar binnen en gaf met haar plattehand één Klap, nu tot vijf tellen dan twee korte klappen. In die kast bleek een dubbele deur te zitten, die even later werd open gedaan. De spullen werden naar binnen getild en ik mocht ook even mee. Ik vond het heel spannend en maakte kennis met de onderduikers die witte schoenendozen aan het sorteren waren. De schoenen kwamen van mijnheer Kapman, de joodse onderduiker, die voor de oorlog eigenaar van een schoenenfabriek was. De Duitsers wilden dat hij voor hen ging werken, hij had dan niets te vrezen en ook een jodenster was niet nodig. Ben zag het niet zitten en was gevlucht met een deel van de voorraad, die hij bij een tante in Hilversum opgeslagen had. Een paar dagen geleden had hij met behulp van de nonnen een gedaante wisseling ondergaan. Met pruik en kledij was hij een waarachtig pastoor geworden. De oude pastoor werd met een lijkwagen naar de Sterrenlaan gereden . Tante was zich een hoedje geschrokken maar gaf haar volledige toestemming om de spullen mee te nemen . ‘Wat een vondst om met een lijkwagen te komen’, vond ze: ’Ja, dat noemen ze nu een Jodenstreek’ zei Ben. De onderneming was volkomen geslaagd en ze waren veilig met schoenen en pantoffels thuis gekomen. De nonnen werkten samen met het Rodekruis en op aanvraag werden de schoenen aangeboden. De stemming onder die mannen was opperbest merkte ik zo klein als ik was. Ook de Joodse humor was volop aanwezig. Ben wist over elk onderwerp wel een mop te vertellen. Deze keer waren natuurlijk de schoenen aan de beurt. Bram, een vriendelijke man met een enorm grote voeten had eindelijk een paar schoenen in zijn maat kunnen vinden. Trots liep hij er mee in de kalverstraat tot hij aangesproken werd door een kennis, ‘Hè Bram waar ga jij naar toe?’ ‘Naar het Muntplein’ was het antwoord , ‘maar dan loop je toch de verkeerde kant op.’ ‘Nee hoor want ik moet op de Dam keren’ zei Bram. Nog een verhaal dat hij in de trein zat met een stel S.A mannen die zijn jodenster zagen en om hem te pesten steeds ‘Heil Hitler’ tegen hem riepen. Bij het uitstappen had Ben gezegd. ‘Heren U vergist zich, ik ben Hitler niet.’ Er klonken klappen op de deur, iederéén viel even stil. Het was mijn broer. ‘Hallo daar ben ik weer en heb iemand meegenomen.’ ‘Goeie genade wie is dat nu weer!’ Dit is Dave een neergeschoten R.A.F. piloot. Hij vertelde dat hij niet naar huis was gekomen door dit voorval. Het begon al te schemeren toen ik uit Laren kwam met kippevoer en zag boven de heide een brandend vliegtuig vliegen, hij was in de staart geraakt en ik zag hem rondjes draaien tot hij buiten ‘t bereik van de zoeklichten kwam. Er werd druk geschoten en toen zag ik het brandende toestel een eind verderop recht naar beneden duiken en te pletter vallen. Even daarna was er een licht flits en zie ik een man aan een parachute hangen. Hij was recht boven me, even dacht ik, ze raken hem want de kogels vlogen om zijn oren. Wat een laffe daad, die man hing volkomen weerloos in de lucht en dan er op schieten. Hij kwam vlak bij mij neer en begon z’n chute op te vouwen. Ik rende met mijn fiets aan de hand er heen en schreeuwde ‘Goed volk, ik help jou!’ Hij keek mij vermoeid en hoopvol aan. Gelukkig zag ik geen Duitsers, We deden zijn pukkel en valscherm achter op mijn fiets en liepen in de richting van de bunker waar lange Tines woonde. Die had ons al aan zien komen en stond ons met een verrekijker te bekijken . Ze hebben hem niet gezien dus snel naar binnen voor dat het te laat is. ‘I’ts safe, luckey fellow, no time to spare’, ‘Do you speak English? ‘Well just a litlle.’ Ze kletsten nog wat en nadat ze zich voorgesteld hadden vroeg ik verbaasd aan Tines hoe het kwam dat hij Engels kon praten. Hij vertelde dat hij tot zijn tiende jaar in Engeland had gewoond, waar zijn vader als jacht opzichter gewerkt had. De piloot met de naam Dave Smit heb ik mee naar hier genomen omdat ik verder niet wist hoe we hem verbergen konden Met verschillende van de groep kon hij goed praten en met de rest ging het met handen en voeten ook wel. Op de radio hoorden wij dat Prins Bernhard tot bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten was benoemd. Dave vertelde dat hij de prins ook wel eens ontmoet had tijdens zijn vliegopleiding , waarop Ben zei: ‘Je ziet hem misschien nog wel eens want je bestaat nog en dat heb je ook een beetje te danken aan deze moedige jongen en hij wees naar mijn broer John. Wij joden maken gebruik van de Talmoed,een heilig geschrift, daarin staat te lezen,
 
Hij die één mensen leven redt, redt de hele wereld.’
Daar moesten we wel even van slikken.