Blij met een cent

BLIJ MET EEN CENT


Het was op een koude vochtige duistere morgen toen ik de auto
op ‘t Servaes Noutsplein parkeerde. Na de achterklep geopend
te hebben viste ik mijn bagage er uit. Opeens hoor ik een stem
achter mij en keek een beetje geschrokken om. Goede morgen
mijnheer heeft u een vuurtje voor mij? Een lange magere
gestalte keek mij verlangend aan. Ik gaf hem een doosje lucifers
wat ik altijd bij me draag. Toen stak hij een sigaar op. Ik zag een
moe, lijdend gezicht met grote neus en kringen onder een paar
lieve bruine ogen. Verder zag hij er onverzorgd uit met zijn
lange grijze haren en ook de baard was een warboel. Zijn spraak
was beschaafd en ik schatte hem in, als een aan lagerwal
geraakte intellectueel. Daar ik mijn hele leven al belangstelling
heb in straatfiguren en er veel heb meegemaakt, waaronder
muzikanten, orgeldraaiers, straatventers en zwervers ontkwam
ik er nu ook weer niet aan. Mijn nieuwsgierigheid won het en ik
zei tegen de van kou rillende man, gaat u als u wilt met mij mee
om even door te warmen, ik woon daar in dat gebouw. Dat doe
ik graag, want ik kan niet goed tegen deze verrekte kou, ik voel
het tot op mijn botten. Toen we in de huiskamer zaten vroeg ik,
wat kan ik u aanbieden, koffie of thee? Nee dank u was zijn
antwoord en ondertussen trok hij een zakflacon jenever te voorschijn
en vroeg is het gepermitteerd? Ik vind het best maar is
het niet een beetje vroeg? Nee voor mij niet ik leef nu al een jaar
op witbrood en jenever en het bevalt mij uitstekend, alhoewel ik
eerstdaags moet afkicken. Maar al mijn pogingen mislukken tot
nu toe, maar dat komt om dat ik op het water woon. Heeft u een
woonboot? Nee ik verblijf tijdelijk op ons familie jacht wat in de
Amstel ligt afgemeerd. Werkt u nog, ging ik met mijn ondervraging
verder. Momenteel doe ik helemaal niets, want ik probeer
in een roes alle ellende te vergeten nadat ik voor de tweede keer
weduwnaar ben geworden. Ik deed dit niet op de juiste manier,
ik ben gaan gokken en aan de drank geraakt en heb er heel veel
geld door gejaagd. Hij nam weer een slok uit zijn flesje. Ik zei
maar nu weet ik nog steeds niet wat voor werk u deed. Mijn
activiteiten waren zeer uitgebreid en veel omvattend. Hij diepte
een kaartje uit zijn portefeuille en zei kijk zelf maar. Er stond
Frederick van Amerongen, directeur Jenever stokerij en Bitterfabriek
de Karekiet. Zo dat is niet mis zei ik bewonderend. Bent
U daar ontslagen? Nee dat kon niet, want ik ben mede eigenaar.


Door mijn gedrag ben ik voorlopig onder curatele gesteld. Ik
krijg een maandelijkse toelage waarmee ik moet rondkomen.
Het is geen vet pot maar ik red me wel. Maar nu wat anders, ik
wil je gastvrijheid belonen en daarom krijg je een cent van mij,
die je geluk en voorspoed zal brengen. Uit een zilverkleurig
doosje pakte hij een eurocent en overhandigde deze aan mij.
Met de woorden die moet je altijd bij je dragen.


Iedereen die ik aardig vind of wat voor mij betekend krijgt zo’n
ingestraalde cent. En geloof je er zelf ook in. Ik heb het zelf pas
nog meegemaakt zei mijn kleurrijke gast en begon te vertellen.
Ik liep door het Sarphatiepark en zag twee daklozen zwervers op
een bakje zitten en vroeg hoe het met hen ging.


De dikste man met een snor als een oranje strikje deed het
woord. Ik klaag niet want ik heb lekker warme kleren en een
dikke winterjas, alleen dat rottige geld dat zit me altijd dwars. Ik
heb een uitkering maar van dat geld moet ik mijn schulden en
alimentatie betalen en houd niets meer over, dus ik kan ook
geen huur betalen. Waar slaap je dan vroeg Frederick. Bij hem
en hij knikte naar zijn buurman. Ik keek naar de andere man en
dat was een broodmager ventje met een smal kinderlijk gezicht
met ronde priemende oogjes. Hij was veel te dun gekleed met
een zomer broek en regenjas. Wat het meest opviel was een
grote draagtas die hij op zijn schoot als een kostbare schat
omklemde. Heb jij dan wel een huis vroeg ik hem. Nee een
roeiboot, hij is zo lek als een mandje maar tot nu toe redden we
het wel met plastic en kartonnen dozen.


Frederick kreeg sympathieke gevoelens voor de mannen van
het noodlot en zocht naar het doosje met de centen. Na een
kleine uitleg gaf hij ieder een ingestraalde cent. Het mager dun
geklede ventje gaf een kreet van blijdschap en riep; nu ben ik
hartstikke rijk! Jij rijk, riep de warm geklede zwerver. Ja ik, zei
‘t slemieltje en opende zijn tas. Kijk maar! Met zijn arm ging hij
tot onder in de tas en haalde een wollen deken te voorschijn
daarna een pak melk, een plastic beker en een bruin brood. Wat
wil je nou steen rijke man zei de dikke warm geklede.
Triomfantelijk hield de kleine zijn cent op. Met een omfloerste
stem zei hij. Deze cent poets ik op zodat hij mooi glimt. Toen
schonk hij de beker vol melk, pakte het brood en brak er een
paar stukken vanaf. Heel teder ontvouwde hij zijn deken en keek
stralend naar ons en zei zie je nu wel. Ja een tevreden mens, zei
Frederick en de dikke zei ik snap de moraal nog steeds niet.
Deze glimmende cent breng ik naar de bank, dan heb ik een
mooie cent op de bank met deze stukken brood heb ik wat in de
melk te brokkelen. Deze deken sla ik om, dan zit ik er warm bij.
God bestaat echt, zei Frederick.
Hij pakte zijn flesje en nam een slok.