De huisregels

                 

Koning Baardje nodigde Kees en Roselientje uit om ook aan de tafel te komen zitten en zei tegen Joost. ‘Dat blijven we in het vervolg zo doen, we vormen één gezin en daar horen jij en de dieren ook bij.’ ‘Mijn aanspreek titel is mijnheer Baardje en ’t woord Koning gebruik je alleen bij bijzondere gelegenheden.’ ‘Heb je dit begrepen?’ ‘Ja mijnheer’ zei Joost. Ze dronken koffie, ondertussen pakte de butler zijn diplomatentas en haalde er een schrijfmap en vulpen uit. ‘Als u het goed vind wil ik eerst de week met jullie doornemen.’ ‘Hoe laat willen jullie gewekt worden?’ ‘Zeven uur’, aldus Baardje. ‘Oké.’ ‘Zondags wordt er gedoucht en schone kleren aangetrokken en maandags  verschoon ik het beddengoed en de kleedjes uit de honden en kattenmand en die gaan ook in de wasmachine.’ ‘Ik heb ook in uw linnenkast gekeken maar kon geen pyjama’s vinden.’

‘Dat klopt want ik draag al dertig jaar een nachthemd en die liggen in de onderste lade.’
 
Joost noteerde alles en ging verder met het opnoemen. ‘Het ontbijt is om acht uur en de lunch om twaalf uur dertig.
Om 18 uur zorg ik dat de warme maaltijd klaar staat.’ ‘Nu komt mijn vraag, wat u beslist niet eten wil.’ ‘Dat is vis en andere producten die uit het water komen.’ ‘Alle groentes eet ik graag maar stampotten hebben mijn voorkeur.’ ‘Heeft u verder nog op of aanmerkingen?’ ‘Ja ik wil woensdags ook douchen en zorg dan ook dat er schoon ondergoed en sokken klaar liggen.’
Verder moet je noteren wat er op kantoor te verwachten is.’ Dinsdag en donderdag middag is er van twee tot vier uur de mogelijkheid om op afspraak een gesprek te voeren en ook kan dan een dokter aanwezig zijn.’
‘Elke eerste maandag van de nieuwe maand hebben we om twee uur  met een man of vijf bestuurs –vergadering en als je dan voor wat hapjes en drankjes kan zorgen zou erg prettig zijn.’
‘Tot uw orders Kapitein!’ zei Joost lachend.

 

‘En Joost nu wil ik nog graag van je weten hoe het toch mogelijk is dat jij nergens geen moeite mee hebt, en of het waar is dat je kan toveren.’ ‘Hoe weet u dat mijnheer Baardje?’ Dat wordt hier in het kabouterdorp beweerd.’ ‘Ik zal het u vertellen.’ Het is ongeveer twintig jaar geleden gebeurd, ik had een vrije middag

en besloot een bos wandeling te maken.

Na een uur of twee was ik een beetje moe en ben bij een boom gaan zitten om wat te rusten. Het was een heerlijk  plekje alleen het geluid van een paar vogeltjes was te horen. Tevreden bleef ik luisteren en hoorde opeens een zacht lief stemmetje dat uit het kreupelhout kwam.

Daar stond een mooie jonge vrouw in een prachtige witte lange jurk.’ Dag kabouter Joost, mag ik u wat vragen?’ ‘Ja dat mag maar hoe ken je mijn naam?’ ‘Ik kan gedachten lezen en ben een tovervee die ieder helpt die hulp nodig heeft, maar nu heb ik zelf hulp nodig want mij is iets heel ergs overkomen waar ook mijn elfjes mij niet bij kunnen helpen.’

 

 

‘Wat is er dan gebeurd?’ Ze kwam naast kabouter Joost zitten en zei: ‘Ik zal mij eerst even voorstellen, ik heet Suzanne en iederéén kent mij als Suzanne met het toverstafje.’ Ze begon zachtjes te huilen en keek met traantjes in haar ogen naar het kaboutertje naast haar. ‘Ik vloog vanmorgen over een meertje en toen verloor ik mijn toverstafje, dat viel in het water en er was niemand te vinden die mij helpen kon om het er uit te halen.

‘Waar is dat meertje?’  Ze wees in de verte, ‘daar achter die hoge bomen, er is een weggetje en een strandje maar de hazen en konijnen die daar wonen kunnen niet zwemmen en niemand kon mij helpen.’ ‘We zullen zien’ zei Joost. Hij krabbelde overeind, ‘Ik kan niet vliegen en moet dus lopen, dan zie ik je straks aan de waterkant.’ Na een half uur stond

ik voor dat meer dat groter was dan ik mij  had voorgesteld. Suzanne zat op me te wachten en was blij met mijn komst. ‘Waar moet ik zoeken, denk je?’

‘In het midden, daar bij die rotsblokken’ zei ze vol zekerheid.

 

Ik dacht bij me zelf dat is een heel eind zwemmen maar ik wilde me niet laten kennen en trok mijn kleren uit. In mijn onderbroekje stapte ik het koude water in en zwom naar de aangewezen plek. Wel acht keer dook ik onder en zocht de hele bodem af. Doodmoe beklom ik het rotsblok om even uit te rusten. Bibberend van kou en inspanning heb ik daar nog even gezeten toen ik opeens tussen twee keien in een spleet het stafje zag schitteren, ik kroop er naar toe en riep verheugd naar Suzanne. ‘Ik heb het!!!’ Ze kwam aanvliegen nam het stafje in haar handen en gaf mij een kus. Ik ben terug gezwommen, heb mij aangekleed en ben met haar meegegaan naar haar huisje waar een beloning op mij lag te wachten.

‘Ik kreeg een toversteen aan een ketting, dit is een groene edelsteen die moet je om je hals dragen dat brengt geluk en je kan er mee toveren en je wensen uit laten komen. Die steen is van mijn vader geweest en die geef ik aan jou voor al je moeite. Dank je wel, maar moet je hem zelf niet houden?’
‘Nee hij tovert alléén bij een bijzondere man, en dat ben jij.’
Nu hou ik natuurlijk niet graag zo een gift voor mijzelf alleen.
Ik dacht, ik ga mij nuttig maken met al mijn tovergaven. Daarom ben ik nu bij U in dienst.
Zodat ik kan meehelpen om kabouterdorp en kinderboerderij Weltevree om te toveren tot een blije plek voor iedereen die er woont werk of op visite komt...........
Kabouter Baardje knikte tevreden....
Dat komt wel goed Joost! Daar ben ik van overtuigd!     Wij gaan samen nog veel avonturen beleven!